| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Een uur later is er van de aanstellerige professor Cameron die zich verbeeldde zo'n goed zakenman te zijn, niets overgebleven.
Het is een zielig mannetje geworden, die inspecteur Hoogzaad bidt en smeekt hem toch asjeblieft de grote diamant terug te bezorgen.
De echte diamant, want de diamant die hij de inspecteur en de ijlings ontboden heer Van Assen, de expert uit Amsterdam heeft getoond, is vals. Schitterend nagemaakt, maar toch vals. Medusa heeft - volgens professor Cameron - in z'n rol van secretaris de diamant laten onderzoeken door een andere oosterling die in zijn gezelschap was en die verstand van diamanten bleek te hebben, en hem daarna de steen met een beleefde buiging weer overhandigd, niet de echte maar de valse.
Voor een man als Medusa was het een koud kunstje de twee stenen te verwisselen... En natuurlijk was het voor Medusa helemaal niet moeilijk - ook al miste hij zijn ‘kledingmagazijn’ - van hem zelf en zijn ‘adviseur’ die vermoedelijk de stuurman Dieter Rohkohl geweest is, oosterlingen te maken.
Professor Fernandez had zich volgens professor Cameron laten verontschuldigen, wegens hoofdpijn...
Meer en meer krijgt de inspecteur de indruk dat professor Fernandez zelf meer slachtoffer van de praktijken van Medusa dan medewerker is...
‘Wat nu?’ vragen Frank en Wil.
‘Maken dat we wegkomen,’ zegt inspecteur Hoogzaad. ‘Uit de barrebiezen zoals we in Rotterdam zeggen. Het onderzoek hier kunnen we overdragen, de verhoren van Lohr en die andere kerel, die Opperman tussen de
| |
| |
bezoekers heeft gevonden. Die zogenaamde machinist Karl Ludwig. We schieten al aardig op. Lohr hebben we, Schindler en Müller, nu ja dat zijn figuranten geweest. Het gaat nu nog om Medusa, Gert Hofer dus, en Rohkohl, de stuurman. We kunnen hier wel laten uitzoeken hoe Ludwig en Lohr werkelijk heten en wat ze werkelijk zijn. Ze speelden voor machinist en ze speelden voor bootsman, enfin, dat zijn kwesties voor de documentatie, misschien voor Interpol. Ik zal een paar van de handigste jongens de zaak hier overgeven. Wij verdwijnen voorlopig maar even naar Dordrecht, daar zullen we de balans eens opmaken. Het is hier langzamerhand te onrustig, vinden jullie niet?’
‘Ja maar, in die tijd heeft Medusa alle gelegenheid zich met de echte diamant uit de voeten te maken!’ meent Wil.
‘Ben je weer ongeduldig mijn jongen? Medusa is immers nergens veilig? De politie van de halve wereld zoekt hem. Hij zal zich hier in de buurt of ergens in ons land schuilhouden tot hij een gunstige gelegenheid heeft ongemerkt de grens te passeren. Hij heeft heus zo'n haast niet. Hij zal natuurlijk wel een afnemer voor die diamant hebben, of misschien laat hij hem kloven en verhandelt hij de stukken. We moeten aanvaarden dat het voorlopig weer 1 - 0, nu goed 5 - 0, voor Medusa is, maar de wedstrijd is nooit verloren voor de scheidsrechter het eindsignaal heeft gefloten. In ieder geval gaan we van Dordrecht uit het zuiden in, zomaar onze neus achterna. Het lijkt me goed om daar de verschillende districts- en gemeentepolitieautoriteiten persoonlijk in te lichten, tenslotte weet je nooit hoe een koe een haas vangt. We tasten nu weer in het duister, maar je zult zien dat we voor we het weten weer op het spoor staan. Zo is het
| |
| |
altijd in het politievak, het geluk komt vaak van een kant waarvan je het helemaal niet verwacht.’
Enige minuten later glijdt een snelle grijze Opel de stad uit, door de tunnel, in de richting van de Moerdijkbrug en Dordrecht. Niet lang daarna parkeert Frank, die als chauffeur heeft dienst gedaan, de wagen voor de Taveerne Ter Merwe in de Wijnstraat en het gezelschap gaat naar binnen.
Als bij afspraak wordt over alles gepraat behalve over de ‘zaak’. Na een kwartier echter begint inspecteur Hoogzaad onrustig op zijn stoel te schuiven. ‘We moeten toch weten hoe het staat,’ mompelt hij. ‘Gaan jullie mee naar het bureau van politie? Daar kan ik op mijn gemak bellen en zolang ik wil. Ik heb een idee dat ze me daar in Rotterdam wel iets te vertellen hebben...’
De dienstdoend wachtcommandant van de Dordtse gemeentepolitie kijkt de inspecteur eerst wat wantrouwend aan, maar wanneer hij zijn legitimatiebewijs toont en bovendien blijk geeft van een paar collega's in de inspecteursrang hier goed te kennen, krijgt hij uiteraard de volle medewerking. ‘Inspecteur Van Delft heeft geen dienst, gebruikt u zijn kamer maar meneer, ik zal u daar een buitenlijntje geven...’
Terwijl de inspecteur enkele van zijn mensen in Rotterdam die nu het verhoor van de verdachten leiden en verdere nasporingen doen, opbelt, noteert Wil die het meeluisterapparaat aan zijn oor houdt, met zijn andere hand stenografisch het gesprek. Ze kijken elkaar eens aan.
Hoewel ze dit niet wagen uit te spreken, voelen ze alle drie dat de strijd met Medusa zijn laatste en beslissende fase is ingegaan...
| |
| |
‘Zo,’ zegt inspecteur Hoogzaad. ‘Laten we nu eens even nagaan hoever we zijn. Wil, lees eens uit je hiëroglyfen voor wat de verhoren hebben opgeleverd en hoever het onderzoek is gevorderd. Doe kalm aan, en vergeet niets...’
Wil slaat zijn stenobloc open, een van zijn verdiensten is dat hij duidelijk schrijft en stenografeert; het kost hem weinig moeite zijn stenogram terug te lezen.
‘De rechercheurs Smol en Van den Berg hebben Ludwig en Lohr verhoord. Inmiddels is komen vast te staan dat Lohr van beroep scheikundige is, dat hij al een paar vonnissen achter de rug heeft wegens het vervaardigen van valse munt, diefstal met braak, vechtpartijen enzovoort. Een man uit een behoorlijke Duitse familie, die later naar Amerika is geëmigreerd, vandaar dat hij goed Engels spreekt, Engels met een behoorlijk Amerikaans accent.
We kunnen wel aannemen dat Medusa, volgens zijn gewoonte zijn medewerkers in het onzekere liet over zijn plannen. De een wist wat meer dan de ander, maar samen was het nog niet veel. Ze hebben inderdaad in de mening verkeerd dat de Euromast opgeblazen zou worden, wanneer we Lohr en die andere man, als ze werden gegrepen niet los zouden laten. Dat bommetje was niet meer dan een speelgoeddingetje dat je bij iedere goede zaak in feestartikelen wel kunt krijgen. Allemaal bluf, zelfs dat uurwerk...’
‘Hij heeft ons goed te pakken gehad,’ verzucht Frank.
‘Inderdaad. Dat apparaat aan boord was echt, van het soort dat mijnbouwkundigen wel gebruiken. Het stond inderdaad in verbinding met het laboratorium en met nog andere vitale punten op het schip. Vandaar die reeks explosies en die brand...’
| |
| |
‘Hoe zit het met dat telefoonnummer dat Lohr gedeeltelijk verraadde?’
‘Net als ik dacht, het Hiltonhotel zelf notabene, waar Medusa dus professor Cameron die diamant aftroggelde.’
‘Nog iets verder bekend over professor Fernandez?’
‘Weinig. Die kerels beschouwen hem als een lachwekkende figuur, zo'n professor uit een moppenblaadje. Wat hij precies deed weten ze niet. Ze zeiden dat de chef, Medusa dan, de grootste slag van zijn leven ging slaan en dat zijzelf een groot aandeel zouden krijgen.’
‘Medusa heeft grote invloed op zijn medewerkers,’ herinnert Wil zich. ‘In Frankrijk kreeg hij ook alles van hen gedaan...’
‘En Desmet?’
‘Ze zeiden dat de chef Desmet een lesje wilde geven. Hoe dat precies zit, weet ik niet, ze hebben niet meer losgelaten. Hij wist vermoedelijk te veel en wilde niet meer mee doen. Schindler en Müller zijn ook bijlopers.’
‘En die stuurman?’
‘Dat is de naaste medewerker, een soort onderchef. Die weet wel hoe de vork aan de steel zit. Dus... we zoeken nu Medusa, de professor en die Dieter Rohkohl...’
‘En de diamant,’ zegt Frank droogjes.
‘Te veel ineens,’ zucht Wil. ‘En nu?’
‘Zoals ik zei, we gaan naar het zuiden. Dat is voor ons het dichtstbij. Er zijn overal in het land speciale brigades gevormd, het net sluit steeds nauwer. Ook België en Duitsland zijn paraat...’
Een kwartier later raast de snelle wagen weer over de autoweg, richting Breda. Als gewoonlijk bestuurt Frank de wagen, de inspecteur zit naast hem. Wil zit op de
| |
| |
achterbank. Plotseling vliegt Wil overeind. ‘Meneer ik heb het!’
Frank kijkt door het achteruitkijkspiegeltje en knikt. Als Wil zo kijkt, heeft hij iets heel bijzonders te vertellen.
‘Zo te zien is het zoeken naar een speld in een hooiberg, meneer,’ zegt Wil zenuwachtig.
‘Drie spelden in een hooiberg, Medusa, Rohkohl, die eigenlijk Schulze heet en de professor.’
‘Twee spelden en een hele dikke breinaald meneer!’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik ga van de veronderstelling uit dat die professor eigenlijk geen misdadiger is, maar Medusa hem iets beloofd heeft waardoor hij voor hem zo verschrikkelijk zijn best doet, zonder te weten waarvoor al die proeven met die diamanten en zo dienen.’
‘Ja, en?’
‘Dan zal Medusa die professor natuurlijk voorkomend, haast eerbiedig behandelen en hem onderbrengen in een goed hotel. Hij is misschien wel onnozel in zekere zin maar hij mag in geen geval argwaan krijgen.’
‘Logisch. En verder?’
‘Zoek dus de professor en je hebt Medusa of hij is tenminste dicht in de buurt.’
‘Stoppen Frank, dat moet ik even verwerken,’ beveelt de inspecteur, dan knikt hij: ‘Een goede theorie Wil. Bureau van politie Breda Frank, we kunnen, de redenering van Wil volgend, nu systematisch gaan werken. Natuurlijk, Medusa bergt de professor wel ergens op, hij zal wel in een hotel of pensionkamer geleerde formules zitten te berekenen. Ja, we gaan nog één keer naar het bureau van politie. We zullen een telexbericht doorgeven naar alle bureaus van gemeentepolitie en districtscommandanten van de rijkspolitie in de grensgebie- | |
| |
den. Met het vermoedelijk signalement van die professor.
‘En dan?’ vraagt Wil wie de zaak nog niet geheel duidelijk is.
‘Dan moeten als de gesmeerde bliksem alle hotels en pensions worden gecontroleerd. We komen al een stuk verder aan de hand van de nachtlijsten. Uiteraard een onopvallend onderzoek, de hotelhouders zullen trouwens geen moeilijkheden maken, het komt vaker voor dat de politie een dergelijk routineonderzoek doet.’
‘Hoe lang zal dat duren?’ vraagt Wil.
De inspecteur haalt de schouders op. ‘Niet te zeggen. Kwestie van geluk. Voor morgenavond zal Medusa hoogstwaarschijnlijk zijn poging niet durven wagen. We hebben dus nog een nacht en een dag. In de meeste plaatsen begint morgen het carnaval. Dan heeft hij de meeste kans de grens over te komen, want ook in België is het feest en de grensbewoners gaan over en weer. Hij kan een of ander dwaas pakje aantrekken en een masker opzetten. Het lijkt me een kans. Het is ook natuurlijk mogelijk dat hij ergens in het noorden van ons land is ondergedoken maar dat geloof ik niet. Het zuiden biedt hem meer kansen. Als we gebeld hebben kunnen we weer niets anders doen dan wachten. We vinden misschien wel een zacht plankje op het bureau om een dutje te doen. Om beurten kunnen we dan wachten.’
De wachtcommandant verwijst hen naar de dienstdoend hoofdinspecteur, een nog jonge man, die terstond alle medewerking verleent en de agent-telexist laat roepen. Een kwartier later ratelt op vele bureaus van politie het telexapparaat, en buigen verschillende hoofden zich misprijzend over het verzoek van de Rotterdamse gemeentepolitie, dat mede namens Interpol wordt gedaan.
| |
| |
‘Dat kunnen we er nu nog net bij hebben,’ zegt adjudant Hooi van het bureau Plakstraat der gemeentepolitie van Sittard en hij plukt mistroostig aan zijn snor. ‘We hebben deze dagen toch niets te doen...’ In die geest laten zich ook adjudanten en inspecteurs van andere bureaus in de grenssteden zich uit.
Dat neemt niet weg dat onmiddellijk aan het verzoek wordt voldaan ook al kost het wat hoofdbrekens daar manschappen voor aan de dienst te onttrekken.
In Breda wachten de Rotterdammers in spanning. Dit is nu een kwestie van geluk, daar zijn ze het allen over eens. Het lijkt de enige manier om verder te komen met het onderzoek, dat naar de verblijfplaats van Medusa en zijn bendegenoten wordt ingesteld, maar het is de grote vraag of de fortuin de politie gunstig zal zijn...
De uren verstrijken, langzamerhand beginnen de berichten binnen te lopen... uit Venlo, uit Roermond, uit de Brabantse grensplaatsen, uit Nijmegen, Coevorden, Enschede... De berichten betreffen vreemdelingen, maar wanneer naar die vreemdeling op verzoek van inspecteur Hoogzaad een nader onderzoek wordt ingesteld blijken die niets met de zaak te maken te hebben.
Frank, die zijn tweede ‘wacht’ ingaat speelt met de hoofdagent Mastenbroek zijn zoveelste spelletje domino om de tijd te korten als de bel van de telex, de grote ‘draadloze’ schrijfmachine en zendmachine, driftig belt.
Er komt een mededeling uit Sittard van de adjudant Hooi, dat in het hotel De Pelikaan op de Markt een Amerikaan is afgestapt, vermoedelijk een Zuidamerikaan, althans iemand met een olijfkleurige huid, volgens zijn paspoort Juan Bolivàr, die zich op een van de hotelkamers heeft geïnstalleerd met een ontzagwekkende stapel boeken. Toen hij in het hotel arriveerde werd hij
| |
| |
vergezeld door twee heren, die er een borrel hebben gedronken, de professor naar zijn kamer hebben gebracht en weer zijn vertrokken. Een nauwkeurig signalement van deze heren kan niet worden verstrekt.’
Frank wekt terstond de anderen, die in een zijkamer op een bank wat zaten te dutten. De vriendelijke wachtcommandant had de heren aangeboden een gerieflijk celletje met brits en matras voor hen te ontsluiten maar voor dat aanbod hadden ze bedankt. ‘Een dokter gebruikt zo weinig mogelijk van zijn eigen medicijn,’ had inspecteur Hoogzaad lachend gezegd.
‘Mijnheer, we hébben ze,’ roept Frank, en laat de anderen het telexbericht lezen.
‘We weten nu waar de heren zich ophouden,’ corrigeert de altijd voorzichtige inspecteur hem. ‘Bolivàr staat op het natuurlijk vervalste paspoort maar het zal onze professor Fernandez wel zijn. Hebben is echter een andere zaak...’
|
|