maakt, omdat hij haar in het midden harer eigene bekommernissen niet verontrusten en storen mocht, en er geen onmiddellijk gevaar had bestaan.
‘Ga,’ sprak de burgemeester, ‘ga er heen en breng hem mede.’
Laure had het wel gewild. Teruggedrongen tranen welden bestendig in haar oog: ‘O, het zal veel erger zijn dan men schrijft!’ jammerde zij. Al hare sluimerende genegenheid was met pijnigende onrust heropgewekt voor dat kind, dat ze had helpen kweeken en voor hetwelk zij eene tweede moeder was; maar indien een nieuwe plicht haar riep, zoo besefte zij toch, dat eene andere haar hier vastkluisterde.
‘Neen, gij kunt niet zoolang alleen blijven,’ zei ze, in dubbelen angst, met eene tegenstrijdige magneetkracht, die haar ter plaats hield en wegtrok.
Dat kon heel goed voor eenige uren, verzekerde hij, was hij niet veel beter dan? wou ze hem eeuwig wijs maken, dat hij in zoover hulpbehoevend was om nooit meer op zich zelven te kunnen steunen?
Zij hoorde hem aan, geheel verbaasd, zelfs een weinig ontgoocheld, dat hare diensten zoo