| |
| |
| |
Frans Schalkwijk
De verinnerlijkte ander
‘Toch snap ik het niet. Waarom durf ik niet tegen mijn vader te zeggen dat ik geen behoefte heb aan zijn dagelijkse mailtjes, die dingen bevatten die misschien wel eens belangrijk voor mij zouden kunnen zijn? Er gaat altijd iets dwingends vanuit, dat ik ergens op moet letten - alsof ik zelf mijn leven niet kan managen.’ Meneer G. zit tegenover me, weggedoken in de stoel, en straalt een en al machteloosheid uit. Deze veertiger zocht mijn psychotherapeutische hulp wegens voor hem onbegrijpelijke burn-out-klachten. Aanvankelijk spraken we vooral over de innerlijke noodzaak van zijn perfectionisme, dat hij op zijn werk steeds maar weer zichzelf moet bewijzen: dat hij zijn salaris wel waard was, dat hij zijn functie heus wel aan kon (waar overigens niemand aan twijfelde, behalve hijzelf). Als vanzelf kwamen we recent in gesprek over de oorzaak van de lage zelfwaardering. Hij beleefde de wereld zoals Sartre dat schreef: ‘De hel, dat zijn de anderen’ Mijn patiënt voelde zich voortdurend bekeken door anderen, door zijn vader, zijn partner en zijn collega's op het werk. Hij moest gaan inzien dat niet anderen hem de les lazen, maar dat hij hen zo had verinnerlijkt dat hij zichzelf als door hun ogen steeds weer negatief beoordeelde. Het optreden van schaamte was daarbij onvermijdelijk en de angst daarvoor moest bestreden worden met perfectionisme. Op deze wijze zat hij klem tussen lage zelfwaardering, schaamte, en afweren van die schaamte door perfectionisme na te streven - door een illusie na te jagen. Arme man.
| |
| |
Bij meneer G. was de schaamte over zijn lage zelfwaardering zo intens dat hij daar sterk onder leed, maar bij de meeste mensen is schaamte een korte gevoelde emotie die helpt om je zelfwaardering juist in evenwicht te houden. Zowel in mijn werk als psychoanalyticus als in mijn werk als forensisch rapporteur over jeugdige verdachten staat schaamte altijd op de agenda. Voor mij is dat vanzelfsprekend, want schaamte is een belangrijk facet van het geweten.
In dit artikel neem ik u eerst mee naar het ontstaan van schaamte en zien we waarom enige schaamte in ons volwassen leven altijd een zekere rol zou moeten spelen.
Het vermogen schaamte te ervaren ontwikkelen we in de twee vroegste kinderjaren, wanneer in de omgang met de belangrijke anderen, veelal de ouders, een zelfgevoel ontstaat, een subjectieve beleving dat je bestaat en iets in gang kunt zetten. Het kind kijkt naar de emoties van de ander en ziet zichzelf in hun ogen weerspiegeld. Als de interactie voldoende bevredigend is, wordt de basis voor een veilig zelfgevoel gelegd, maar bij overmatige teleurstelling wordt die basis wankel omdat de baby of dreumes het plezier in de ogen van de ander mist. Wellicht wordt op die jonge leeftijd al de basis gelegd voor het vermogen schaamte te ervaren. Als de ontwikkeling goed verloopt, verinnerlijkt het kind de anderen met al hun goede eigenschappen en tekortkomingen in zichzelf en zijn ze verbonden met zijn of haar zelfgevoel. Of je nu naar jezelf kijkt door je ‘eigen’ ogen of door de ogen van de ander, is niet meer te onderscheiden. Mijn patiënten leg ik voor dat ze in het heden vaak vooral worstelen met de verinnerlijkte beelden van hun ouders van de kindertijd: ‘Zelfs als uw ouders straks overleden zijn, dan nog ze blijven in verinnerlijkte vorm in uzelf aanwezig.’ Bij meneer G. kwamen we erop uit dat zijn vader altijd al een wat egocentrische, rationele man was geweest die altijd in de weer was mogelijke moeilijke omstandigheden voor te zijn. Hij was meer bezig geweest zijn zoon te waarschuwen voor alles wat mis kon gaan, zonder te bevestigen wat zijn opgroeiende zoon wel kon. Meneer G. had gevoeld dat wat hij zelf in gang zette nooit goed genoeg kon zijn. Inmiddels was vaders stem, die hem voor falen wilde behoeden, veranderd in een innerlijke stem: alles wat hij deed, zou door anderen altijd negatief worden beoordeeld. Ons leven met anderen vindt dan inderdaad, zoals Sartre zegt, plaats in een emotioneel spanningsveld waaraan schaamtevolle handelingen, gedachten of fantasieën inherent zijn.
Maar gelukkig geldt dit niet voor allen.
Terug naar de vroegste kinderjaren. Na het tweede jaar ontwikkelt de peuter het vermogen om over zichzelf na te denken. Dan ontstaat de mogelijkheid om zichzelf te objectiveren. Vanaf een zekere emotionele afstand evalueert de peuter zijn of haar subjectieve zelf. Bevalt de uitkomst, dan
| |
| |
resulteert trots; valt die tegen, dan resulteert schaamte: je wil in de grond wegzakken vanuit de machteloze teleurstelling in jezelf en de vermeende of werkelijke blik van de ander. Het vermogen schuld te voelen, ontwikkelt zich meestal pas later, alhoewel dat op een basaal niveau ook al eerder kan spelen. In de schuld- en schaamteliteratuur wordt meestal het onderscheid gehanteerd dat schaamte gaat over wie je bent, terwijl schuld gaat over wat je doet. Zo zou vliegschaamte gaan over het feit dat je iemand bent die het milieu minder belangrijk vindt dan zijn vakantiewensen, terwijl vliegschuld zou gaan over dat je inderdaad voor een week yoga naar Thailand vliegt. In mijn psychoanalytische praktijk zie ik dat schaamte en schuld zich veelal afspelen in het innerlijk, waarin fantasieën en intenties worden geëvalueerd, ver weg van de objectieve werkelijkheid. Na het zevende jaar ontstaat dat gevoel van identiteit, dat ik al noemde, het gevoel dat je door de tijd heen in grote lijnen dezelfde blijft. Meneer G. herinnerde zich dat hij op de basisschool al zeker wist dat hij nooit zo'n goede baan zou krijgen als zijn vader had. Zijn overtuiging was: ‘Ik ben iemand die altijd anderen nodig heeft’, en op latere leeftijd meende hij: ‘Ik ben niet geschikt voor een leidinggevende positie, maar als ik in het team oppak wat anderen laten liggen, een dienende rol inneem, zullen ze me misschien wel accepteren.’ Ook explodeert vanaf het zevende jaar het vermogen moreel te redeneren en rekening te houden met omstandigheden die jouw individuele belang overstijgen.
Ikzelf heb ervaren dat ik mijn eigen schaamtevolle - discriminerende, seksistische of ronduit asociale - invallen niet streng hoef af te keuren, maar ze beter als signalen kan zien. Blijkbaar zit mij ongemerkt iets dwars: waarin voel ik mij bedreigd, dat ik een ander wil uitsluiten, welk gefrustreerd verlangen speelt er in mij dat ik iemand devalueer, en waarom wil ik geen rekening houden met de ander? Ik kan dan wel vinden dat de gedachten vrij zijn en dat alleen telt wat ik doe, maar toch zijn dergelijke invallen ook schaamtevol omdat ze verbonden zijn met wie ik zou willen zijn, maar blijkbaar niet ben.
Schaamte is, net als trots, schuld, verlegenheid of gêne, een zelfbewuste emotie: we ervaren haar als we, bewust of onbewust, de aandacht richten op het zelfgevoel. Maar, zagen we al, als we onszelf evalueren, gebruiken we ook onze empathische vermogens om in te schatten wat ons denken of handelen voor de ander kan betekenen of hoe de (verinnerlijkte) ander over ons zou kunnen denken. Idealiter hebben we ook nog helder welke morele maatstaf we onszelf opleggen: wat is goed en wat is slecht? Wat we ervaren als ons geweten of onze innerlijke criticus is dus een soort innerlijke monoloog over zelfbewuste emoties, empathisch invoelen en moreel redeneren. In het geweten komt het strikt individuele, het relationele en het sociaal- | |
| |
culturele samen; het geweten leidt als het goed is tot soepel sociaal verkeer en houdt het zelfgevoel in evenwicht.
Zolang het zelfgevoel niet bedreigd wordt, staat het geweten in een sluimerstand en merken we weinig van zijn bestaan. Maar bij een dreigende verstoring wordt het geweten actief en merken we via het ervaren van zelfbewuste emoties dat het evenwicht is verstoord. Wie zich slecht voelt over een bepaalde gedachte of gedrag, kan daarop ingrijpen, waarna het evenwicht terugkeert. Een mild geweten is dan prettig, omdat je dan de schaamte wel erkent als bij jezelf horend, maar je laat jezelf tegelijkertijd niet helemaal met die schaamte samenvallen. Je behoudt een lichte afstand waardoor je kan voelen: ‘Dat klopt, zo'n nare inval hoort ook bij mij, maar gelukkig ben ik niet alleen maar zo.’ Dit wordt ‘voorbijgaande schaamte’ genoemd. Een geweten dat wel gebaseerd is op sterke afkeuring houdt je flink in een negatieve greep: ‘Ik deug ook voor geen meter; ik ben een nors mens.’ Aan de andere kant van het mogelijke spectrum vinden we mensen met een gebrekkige ontwikkeling van het geweten; zij ervaren veel minder schaamte over hun gedachten of gedragingen waardoor ze zichzelf minder corrigeren. Je kunt dan dingen denken, voelen en uiten waarvan je werkelijk niet doorhebt hoe dat voor de ander is. Een slecht functionerend geweten gaat meestal samen met een gebrek aan inlevingsvermogen in de emotionele wereld van de ander, een te geringe geneigdheid schaamte en schuld te voelen, en een overdaad aan onterechte trots. Vaak blijft men dan hangen in een vroeg moreel ontwikkelingsstadium, gekenmerkt door het vermijden van straf of het precies toepassen van regels.
Helaas is het geweten bij de meeste mensen nogal vloeibaar. Afhankelijk van hoe moe we zijn, hoe goed we de ander kennen en (on)aardig vinden, of hoeveel alcohol of drugs we hebben genoten, komt het niveau nogal eens lager uit dan we van onszelf hadden gedacht.
Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen mensen in de mate waarin ze schaamte ervaren. Sommige mensen ervaren schaamte als een kort, onaangenaam gevoel dat wel weer overgaat. Zij hebben wat ik ‘een soepel geweten’ zou nemen, een geweten dat wel evalueert, maar niet streng afrekent. Voor anderen, zoals meneer G., is schaamte een vanzelfsprekende uiting van hun karakter: ze ervaren schaamte over hun manier van bewegen en spreken, voelen zich sociaal onhandig en schieten tekort op hun werk. Daarnaast zijn er ook gradaties in de intensiteit van schaamte. Als iemand zich ongemakkelijk voelt als hij of zij in het middelpunt staat en alle ogen op zich gericht weet, zou ik dat waarschijnlijk aanduiden als verlegenheid. Gêne ervaar je in een onverwachte, niet-bedoelde gebeurtenis, zoals iemand met de verkeerde naam aanspreken of twee verschillende sokken aan hebben. Verlegenheid is een karaktertrek, terwijl gêne sterk situatiegebonden is. Mis- | |
| |
schien wel de sterkste vorm van schaamte is vernedering, die ontstaat als je ervaart dat de ander plezier beleeft aan het beschamen van jouw persoon. Soms laten mijn patiënten mij indirect weten dat ze de therapiesituatie zo ervaren: ‘U weet natuurlijk al lang wat mijn probleem is, maar u laat het me mooi zelf uitzoeken, omdat u denkt dat dat beter voor mij is.’ Hun veron-derstelling is meestal onjuist, ik kan immers niet weten wat er in hen speelt tenzij we dat samen ontdekken, maar ze ervaren hun positie als patiënt als vernederend. Walging wordt ook wel eens als een schaamtefenomeen aangeduid, maar dit lijkt me niet juist. Walging is een heftig gevoel over iets buiten jezelf, terwijl schaamte juist over jezelf gaat.
Mensen gaan op verschillende manieren om met de schaamte die ze ervaren. Sommigen neigen ernaar, de schaamte aan zichzelf te wijten en de boosheid over het zelfgevoel in de vorm van een verwijt op zichzelf te richten: ‘Wat ben je toch een stom rund.’ Als die boosheid sterk is, kan wat op het eerste gezicht op masochisme lijkt, het gevolg zijn van die naar binnen gekeerde boosheid. In mijn psychoanalytische praktijk ontmoet ik slachtoffers van misbruik of mishandeling die hun machteloze schaamte omzetten in de fictie er zelf verantwoordelijk voor te zijn geweest. Want vol de schaamte te ervaren dat je iemand bent waar een ander blijkbaar zulke dingen mee kan doen, is niet te verdragen. Weer anderen vermijden het, nieuwe schaamtevolle ervaringen op te doen en worden sociaal angstig en geïsoleerd: ‘Ik ga niet meer naar de bingo-avond, ik kan het lawaai van al die stemmen niet meer aan. Dat is niks voor mij.’
Anderen beschermen zich tegen schaamte door de oorzaak daarvan bij anderen te leggen. Dat is niet gespeeld - ze ervaren werkelijk dat de ander verantwoordelijk is voor de schaamte die zij voelen: ‘Jij maakt mij belachelijk!’ Dat kan al gebeuren als een grapje verkeerd valt, maar gebeurt zeker als iemand niet erkend wordt in zijn of haar gefantaseerde grootheid. De schaamte roept dan gekrenkte woede op: Jij maakt mij belachelijk! Dat verwijt ik jou; sterker nog, ik ben kwaad op je!’ Als we dat in onze eigen kleine wereld eens doen en die gedachten vervolgens corrigeren, is er niet zo veel aan de hand.
Maar in het maatschappelijke debat zien we hoe deze dynamiek schadelijk uitwerkt. We zien dat goed bij leiders. Velen van hen leven in de vrees dat hun grootheid of almacht taant en dat er een roep om een nieuwe leider is. Ieder signaal dat de grootheid aantast, is een potentiële aanval op het zelfgevoel en leidt daarmee mogelijk tot schaamte. Hoeveel machthebbers doen de verwachte schaamte niet verdwijnen door degenen die hen ter verantwoording roepen weg te zetten als vijanden van het volk, de vrijheid of de identiteit?
| |
| |
Deze dynamiek is niet voorbehouden aan leiders. Ieder mens kan zich schamen als hij zich maatschappelijk gemarginaliseerd weet of ervaart dat hij of zij niet kan voldoen aan de illusoire beelden van de menselijke maakbaarheid. Ook zij kunnen die schaamte vermijden door een wereld te creëren waarin anderen er de schuld van krijgen dat zij zich onrustig of kwetsbaar voelen. Een efficiënte manier is, aldus socioloog Bram de Swaan, anderen te objectiveren, hen van hun menselijkheid ontdoen en hen vervolgens als een bedreigende, kwade ander wegzetten die erop uit is jou iets af te pakken, jou eronder te krijgen. Dit is een nare, maar zeer menselijke eigenschap, die we gemakkelijk herkennen in onze neiging anderen te discrimineren. We maken een karikatuur van de ander, zodat die een bedreigende vreemde kan worden. In West-Europa ging en gaat onze haat bijvoorbeeld naar joden, zigeuners en homo's, maar momenteel is veelal ‘de vluchteling’ of ‘de islam’ het projectiescherm. Ik kan me goed voorstellen dat ‘vreemden’ die te horen krijgen dat er minder van hun soort zouden moeten zijn, inderdaad het gevoel hebben in Sartres hel te zijn beland. Wij, degenen die discrimineren, hebben dan een aangespoeld dood kindje of schattige, welbespraakte, maar uit te zetten kinderen nodig om de menselijke maat weer te kunnen toelaten in onszelf.
Schaamte, zo schreef ik aan het begin van dit artikel, moet in ieder psychisch gezond mens een rol spelen. Want net als schuld, trots of verlegenheid is het ervaren van schaamte een signaal dat je blijkbaar je zelfwaardering in de gaten houdt: ‘Ben ik nog wie ik wil zijn?’ Het liefst ervaren we een milde schaamte, een gênant gevoel waarvan we weten dat het ook weer overgaat. Die kunnen we ons gemakkelijk toe-eigenen. Helaas kan schaamte ook overweldigend zijn, zeker als je de neiging hebt, jezelf daarvoor ter verantwoording te roepen. Wie lijdt onder psychische klachten, doet er goed aan in zichzelf te onderzoeken of verborgen schaamte een rol speelt. Een lichte neiging om schaamte aan anderen toe te schrijven, is wel aangenaam. Dan hebben we dat ook weer gehad, ook al doen we anderen in onze gedachten daarmee tekort. Problematisch wordt het echter als we (dreigende) schaamte wegmaken door anderen voor onze eigen innerlijke onrust verantwoordelijk te maken. Dan komen we terecht in de maar al te menselijke eigenschap te discrimineren, en dit leidt uiteindelijk tot haat. Pas op voor degene die verklaart zich nooit te schamen.
|
|