Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Jan Borremans
| |
Wie is Ali Shari'ati?Ali Shari'ati is een Iraanse professor geboren in 1933 nabij de stad Mashhad in het Noorden van Iran, en gestorven in ballingschap in het Verenigd Koninkrijk in juni 1977. Zijn volgelingen noemen hem niet alleen de ideoloog maar ook een martelaar van de Iraanse Revolutie. Deze revolutie leidde begin 1979 tot het einde van de heerschappij van de sjah van Iran en bracht er het revolutionaire islamitische bewind van de ayatollahs aan de macht. Vooraleer dieper in te gaan op de persoon en de ideeënwereld van Ali Shari'ati, is het belangrijk zijn achtergrond en leefwereld te belichten. Ik doe dit aan de hand van een kort historisch overzicht van het land. Daarbij wordt dieper ingegaan op twee fundamentele breekpunten: eerst de islamisering en later de machtsovername door de sjiieten. Vervolgens geef ik de | |
[pagina 176]
| |
nodige aandacht aan de politieke en sociaaleconomische evolutie sinds het begin van de twintigste eeuw, die uiteindelijk leidde tot het derde breekpunt, de revolutie en de oprichting van de islamitische republiek. | |
Enkele historische mijlpalenIn circa 550 voor Christus stichtte Cyrus de Grote het Rijk der Achaemeniden. Iran of het land van de Ariërs groeide uit tot een wereldrijk dat behoorde tot de bakermat van de menselijke beschaving. Hoewel gevormd door een mengelmoes van migranten heeft het land geografisch min of meer duidelijke en eeuwenoude grenzen gekend en sprak men er een taal van Indo-Europese afkomst die in grote mate tot nu voortleeft. Op politiek vlak heeft het land hoogte- en dieptepunten gekend, met zowel expansies buiten als invasies binnen de grenzen. In 331 voor Christus veroverde Alexander de Grote het rijk. De Griekse cultuur deed zijn intrede, later gevolgd door Romeinse invloeden. Met het Byzantijns-Romeinse Rijk volgde een eeuwenlange strijd voor de wereldheerschappij. Uitgeput door deze concurrentiestrijd veroverden in 641 na Christus Arabisch-islamitische krachten het rijk. De islam deed zijn intrede. In 1501 nam de stam der Safawieden de macht over en zij voerden het sjiisme in als staatsgodsdienst. Dit bleef zo, zij het onder andere dynastieën, tot 1979, toen de Islamitische Republiek aan de macht kwam. Zoals gezegd is dit het derde fundamentele tijdsscharnier in Iran en heeft het intussen weerklank op wereldniveau. | |
De islamiseringDe kern en de ziel van Iran was het besef dat het altijd een afzonderlijk land is geweest met een eigen cultuur die ontstond onder invloed van tal van migrerende stammen en etnische groepen. Deze eeuwenlange identiteit werd ogenschijnlijk vanaf 641 weggevaagd door de Islamitisch-Arabische verovering. Het Perzische rijk was toen een gemakkelijke prooi. Het zat volledig aan de grond na een lange strijd tegen de toenmalige andere grootmacht, de Byzantijnen. De bliksemsnelle veroveringen en expansie van het Arabische Islamrijk, amper tien jaar na de dood van de profeet Mohammed, vertaalde zich vooral en uiteraard op godsdienstig vlak. Kijken we naar de taal, dan zien we dat een groot aantal Arabische woorden werd overgenomen, maar dat het Perzisch of Farsi wel de officiële taal van het land bleef, dit in tegenstelling tot de veroverde gebieden in Syrië, Palestina en Egypte waar het Arabisch de bestaande talen zo goed als deed verdwijnen. Op godsdienstig vlak was de islamisering haast volledig. Hoe verwonderlijk snel en invloedrijk de islamisering was in een land met een dergelijk | |
[pagina 177]
| |
identiteitsgevoel, heeft te maken niet alleen met de zwakte van het Iraanse rijk, maar ook met de wijze waarop ze werd doorgevoerd door de moslims. Mede door een tekort aan bezettende manschappen werd door de nieuwe moslimheersers excessief geweld vermeden en werd schoorvoetend beroep gedaan op bestaande patronen en structuren. Langs Iraanse kant werd voorzichtig getracht de nieuwe godsdienst in te passen in de eeuwenoude cultuur en tradities.Ga naar eind2 Als aanhangers van de profeet Zarathustra stond het dualisme er centraal. Zo is het universum het strijdtoneel tussen Licht en Duisternis, tussen Goed en Kwaad. Deze strijd wordt ook in elke mens uitgevochten. De ontmoeting met God en het spirituele in dit leven is zowel in de Perzische poëzie en mystiek terug te vinden als bij de mystieke soefibeweging binnen de islam. | |
De SjiietenEen tweede breekpunt in de duizendjarige geschiedenis van Iran deed zich voor met de machtsovername van de Safawieden in 1501 toen het sjiisme werd uitgeroepen tot de officiële staatsgodsdienst. Zoals bekend, vormen de sjiieten oftewel de partij van Ali, een scheuring binnen de islam die haar oorsprong vindt in de opvolging van de profeet. Ali, de klein- en schoonzoon van de profeet, is voor zijn aanhangers de eerste rechtmatige opvolger van Mohammed na diens dood in 632. Binnen het isla-mitische rijk vormden en vormen de sjiieten nog steeds een duidelijke minderheid, wel met een sterkere aanwezigheid in een paar steden. Belangrijk voor Iran is dat de sjiieten er tot 1501, met uitzondering van de steden Qom en Mashhad, niet sterker vertegenwoordigd waren dan in de Arabische landen. De Safawieden waren zogeheten ‘twaalven-sjiieten’. De naam ‘twaalven’ heeft betrekking op de twaalf imams uit het huis van de profeet Mohammed, die hem na zijn dood opvolgden. Bij de dood van de elfde imam in 874 was er niet direct een opvolger. Later dook er dan toch een zoon op, maar die bleef verborgen. Deze twaalfde of verborgen imam is de Mahdi of de Messias, die aan het einde der tijden terugkeert om het Godsrijk hier te verwerkelijken. Als opvolgers van de profeet vertegenwoordigen deze imams het goddelijke en ook het hoogste soevereine gezag. Dit geldt ook voor de verborgen imam. Oorspronkelijk ving men het gezagsvacuüm tijdens de afwezigheid van de imam op via zaakwaarnemers van wie werd aangenomen of die beweerden in contact te staan met de verborgen imam. Eens de verborgenheid blijvend werd, verdeelden wereldlijke en religieuze autoriteiten onderling het gezag. Naargelang de sterkte van beide groepen en de persoonlijkheid van de protagonisten varieerde deze relatie tussen een redelijk compromis en een open machtsstrijd. | |
[pagina 178]
| |
Politieke situatie in de twintigste eeuwDit samen- of machtsspel tussen wereldlijke en religieuze autoriteiten hield haast zes eeuwen stand. Wat wel veranderde, waren de externe ontwikkelingen. Begin twintigste eeuw won de Britse invloed aan kracht. Op economisch vlak werd een aantal concessies aan Britse maatschappijen toegestaan, onder meer voor de belangrijke productie van en handel in tabak. Dit leidde tot een groeiend protest van de bevolking en dwong het heersende regime tot toegevingen. In 1906 werd een grondwet ingevoerd en een raadgevende vergadering gekozen. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 en de Russische Revolutie in 1917 brachten het land in chaos, en de constitutionele hervormingen bleven dode letter. In 1925 pleegde het leger een staatsgreep en de opperbevelhebber riep zichzelf uit tot de nieuwe sjah. Intussen was het ooit zo machtige Ottomaanse rijk ten gronde gegaan en was Atatürk in 1923 aan de macht gekomen in Turkije. Hij stond in bewondering voor de technische en wetenschappelijke vooruitgang van het Westen en wilde deze geleidelijk in Turkije introduceren. De nieuwe Pahlavi-dynastie in Iran had ook dergelijke hervormingen voor ogen. In Iran werden deze hervormingen echter vaak gezien als opgedrongen door het Westen. Gevreesd werd dat ze een aanval op de traditionele waarden en een beknotting van de macht van de clerus met zich mee zouden brengen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos de sjah de zijde van nazi-Duitsland. Hij werd daarom door de geallieerden gedwongen troonsafstand te doen ten gunste van zijn zoon, Mohammed Reza Pahlavi. Deze volgde in grote lijnen de hervormingsplannen van zijn vader, nu weliswaar voornamelijk met steun van de Verenigde Staten. Na de parlementsverkiezingen in 1950 vormde Mohammed Mossadeq een regering. Hij was de leider van het Nationaal Front, dat zowel religieuze als seculiere partijen vertegenwoordigde. Het Front verzette zich tegen de grote westerse invloed. De poppen gingen aan het dansen toen Mossadeq in 1952 met het volledig akkoord van het parlement maar tegen de wil van de sjah, alle buitenlandse olieconcessies nationaliseerde. Met de hulp van de Amerikaanse inlichtingendienst werd een staatsgreep uitgevoerd en werd Mossadeq gevangengezet. Zijn verdwijning van het politieke toneel was de voornaamste aanzet tot de groeiende revolte tegen de sjah.Ga naar eind3 De oppositie tegen de sjah kwam uit diverse hoeken. De clerus was daarbij ongetwijfeld de belangrijkste partij qua omvang en invloed, maar verdeeld over een heel gamma van conservatieve tot liberale tendensen. Vanaf 1963 werd ayatollah Ruhollah Khomeini de centrale figuur van het klerikale verzet. Na zware rellen werd Khomeini gevangengenomen en in 1964 in ballingschap gestuurd. Van daaruit bleef hij het religieuze verzet aansturen en rond zijn persoon groeperen, zonder het achterste van zijn | |
[pagina 179]
| |
tong te laten zien aan de diverse tendensen binnen de clerus. De oppositie langs seculiere kant ging van de marxistische Tudeh Partij tot de aanhangers van de afgezette Mossadeq. Ook gewapende oppositie deed zijn intrede. De universiteiten en hogescholen waren de uitgelezen kweekvijvers voor deze groeperingen. Daar komen wij op het terrein van Ali Shari'ati. | |
Ali Shari'ati: de vormingsjarenGa naar eind4Geboren in 1933 groeide Ali Shari'ati op in Mashhad, de tweede stad van Iran, niet ver van de grens met Afghanistan en een bekend bedevaartsoord. De familie langs vaderskant was een regionaal prominente, professioneel religieuze familie. Vader Shari'ati volgde een theologische opleiding maar koos voor een loopbaan in het onderwijs. Ook Ali koos voor een lerarenopleiding. Van jongs af aan via zijn vader betrokken bij het politieke debat, was het tijdens deze opleiding dat hij politiek actief werd. Uiteraard speelde de situatie in het land daarbij een belangrijke rol. In 1953 vond de coup tegen premier Mosaddeq plaats. Ondanks deze activiteiten slaagde hij erin een officiële beurs te krijgen voor verdere studies in Parijs. Ali Shari'ati vertrok eind mei 1959 naar Parijs en verbleef er tot mei 1964. Formeel hoopte hij zo snel mogelijk een doctoraat te maken om universiteitsprofessor te kunnen worden. In de beginperiode van zijn verblijf was hij zeer actief in de internationale studentenbeweging. Mede door groeiende discussies en tegenstellingen binnen de studentengroeperingen, minderde hij zijn engagement aanzienlijk. Vanaf dan legde hij zich toe op zijn eigenlijke interessegebied, de sociologie en het bredere politiek-maatschappelijke kader. Op dat vlak was Parijs in de jaren zestig het centrum van talrijke al dan niet revolutionaire bevrijdings- en vernieuwingsbewegingen. Ali Shari'ati dompelde zich vol overgave in deze bruisende wereld, maar bleef wel zichzelf als gelovig moslim. Onder zijn leermeesters waren Louis Massignon, Frantz Fanon en Jean-Paul Sartre. Louis Massignon is een Frans katholiek islamoloog. Vooral diens ideeën over de monotheïstische religies met daarin de centrale rol voor aartsvader Abraham en zijn ondubbelzinnige keuze voor de armen en onderdrukten, zijn in Shariati's visie terug te vinden. Frantz Fanon inspireerde hem voor het begrip en voor zijn latere boek Retour a soi.Ga naar eind5 Het stelt dat de onderdrukte of gekoloniseerde mens moet terugkeren naar zijn eigen wortels om te komen tot de schepping van de nieuwe mens en van een nieuwe geschiedenis. Voor het begrip van de individuele keuzevrijheid en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid en engagement steunde Shari'ati op Sartre en het existentialisme. Hij vermeldt daarbij uitdrukkelijk dat zijn geloof in God hem tot dezelfde conclusie leidde als Sartres materialistisch existentialisme. | |
[pagina 180]
| |
Ali Shari'ati: publieke levenIn juni 1964 keerde Ali Shari'ati terug naar Iran. Aan de grens werd hij aangehouden en gedurende zes weken van zijn vrijheid beroofd. Dit, en de daarop volgende moeilijke zoektocht naar geschikt werk, brachten hem in een bedrukte stemming waarbij hij zijn heil onder meer zocht in mystieke soefigroeperingen. In 1966 begon hij als professor aan de universiteit van Mashhad. Hij doceerde een vak over de geschiedenis van het land waarbij hij de islam centraal stelde. Het ging dan niet over de traditionele islam, maar over wat hij ‘de ware islam’ noemt. Dat is een gepolitiseerde islam die opkomt voor rechtvaardigheid en gelijkheid en zich schaart aan de zijde van de onderdrukten. Hij botste daarmee uiteraard zowel tegen de gevestigde machten van de sjah als tegen de traditionele clerus. Mashhad werd te klein voor hem. Een gebeds- en bezinningshuis in Teheran, de Hosseiniyeh ErshadGa naar eind6, bood Ali Shari'ati een uitweg en een uniek forum om zijn boodschap uit te diepen en te delen met een geëngageerd en geestdriftig publiek. In oktober 1968 gaf hij er zijn eerste lezing en in november 1972 zijn laatste. Hoewel hij er tussen zijn lezingen in soms maanden niet actief was, geldt de periode in de Hosseiniyeh Ershad als het toppunt in Shari'ati's leven. Ook omgekeerd was Ali Shari'ati de centrale figuur en de bezieler van de Hosseiniyeh Ershad. Vooraleer dieper in te gaan op de inhoud van Shari'ati's boodschap, moet worden beklemtoond dat er een enge band is tussen de hectische maatschappelijke en politieke evolutie in die periode en de verkondiging van Shari'ati's boodschap en de werking van de Hosseiniyeh Ershad. De pompeuze viering in Persepolis in 1971 van 25 eeuwen Iraans koningschap werd in het land als een kaakslag aangevoeld. De oppositie tegen de sjah nam snel toe en organiseerde zich meer en meer in een gewapende guerrilla, waarbij een concurrentiestrijd losbarstte tussen marxistische en religieuze groeperingen. Ali Shari'ati werd ervan beticht de inspirator en bezieler van deze laatste groep te zijn. Hij werd permanent gevolgd door de savak, de geheime politie van de sjah. Maar ook binnen het ganse gamma van gezindheden binnen de clerus was het constant op het scherp van de snee lopen. Na zijn laatste lezing in de Hosseiniyeh Ershad in november 1972 verdween hij een ganse tijd in semi-clandestiniteit. Nadat zijn vader door de savak werd opgesloten, gaf Ali Shari'ati zich in september 1973 aan en werd hij opgesloten in de gevangenis. Hij zou daar blijven tot maart 1975. Volgens sommigen van zijn medegevangenen zou hij een geprivilegieerde behandeling hebben gekregen. Feit is dat een jaar na zijn vrijlating een aantal boeken of herdrukken van vroegere geschriften verschenen, blijkbaar wel van zijn hand maar zonder zijn akkoord voor publicatie. Inhoudelijk bevatten deze werken een uitgesproken afwijzing | |
[pagina 181]
| |
van het marxisme evenals een duidelijke oproep om geweld af te zweren. Het verschijnen van deze werken en de permanente controle van savak maakten dat Shari'ati moest leven in een beklemmende sfeer van achterdocht, wantrouwen en isolement. In het geheim werd zijn vlucht voorbereid naar het buitenland. Hij vertrok clandestien in mei 1977 naar London. Zijn vrouw en dochters zouden hem daar vervoegen. Bij hun vertrek werd de vrouw en jongste dochter verhinderd te vertrekken. De daaropvolgende nacht overleed hij op 21 juni 1977 in het huis van een vriend in Southampton. Hij werd begraven in Damascus in de moskee met het schrijn van ZaynabGa naar eind7, de dochter van Ali en de kleindochter van de profeet Mohammed. | |
Ali Shari'ati's boodschapVooraf dient opgemerkt dat Shari'ati's boodschap niet terug te vinden is in een mooi gestructureerde publicatie. Shari'ati's visie wordt voornamelijk gedestilleerd uit zijn lezingen in de Hosseiniyeh Ershad. De verspreiding ervan gebeurde via cassettes en stencils, die later werden uitgegeven, al dan niet onder Shari'ati's verantwoordelijkheid. De doelgroep was een publiek van jonge intellectuelen die in hun oppositie tegen het regime in toenemende mate afstand namen van de al te passieve godsdienstige autoriteiten en overschakelden naar een groeiend militant verzet. Naast studenten uit traditionele moslimfamilies, waarvan Ali Shari'ati zelf het eminente voorbeeld was, betrof het vooral studenten die een opleiding tot moellah volgden aan religieuze scholen. Deze laatsten vielen wel onder het gezag van ayatollahs, maar die wilden via hun studenten op de hoogte blijven van wat er werd verteld. Deze moellahs in opleiding waren uiterst belangrijk omdat zij de macht hadden de massa gelovigen te kunnen mobiliseren, wat later ook gebeurde en het einde van het regime van de sjah meebracht. Het is duidelijk dat de lezingen direct inspeelden op een snel evoluerende maatschappij, terwijl de latere schriftelijke neerslag rekening hield met de reacties erop van de autoriteiten, zowel van de zijde van de sjah als van de ayatollahs en van de militante toehoorders. De kern van de boodschap grijpt terug naar het oerverhaal van de sjiieten, waarbij Hussain, de jongste zoon van Ali, met 72 getrouwen de marteldood sterft in Karbala. De slag van Karbala speelde zich af in 680 en wordt nog jaarlijks in het moderne Iran herdacht tijdens de dagen van Asjoera.Ga naar eind8 Het particuliere van Shari'ati ligt erin dat het martelaarschap van Hussain niet zoals vroeger als de dood en het einde wordt voorgesteld maar als een oproep en getuigenis van een nieuw begin en van het leven. Hij noemt dit ‘het rode sjiisme’ dat het bloed, de strijd en het leven symboliseert en dat staat tegenover ‘het zwarte sjiisme’ van de dood en de rouw. In dezelfde | |
[pagina 182]
| |
lijn beklemtoont Shari'ati de actieve rol van de ‘vrije’ mens die een eigen wil heeft en die zelf beslissingen neemt. De mens noch de maatschappij zijn gepredestineerd. De mens is op aarde aangesteld als ‘stedehouder’Ga naar eind9 of plaatsvervanger van God. Als zodanig moet hij hier in dit leven actief bijdragen aan de realisatie van een vrije, rechtvaardige en vreedzame gemeenschap en niet passief het hiernamaals afwachten. Dit is de betekenis en de opdracht van wat Shari'ati ‘de ware islam’ noemt. Opvallend daarbij is dat deze ware islam voor hem niet noodzakelijk met de islam van de sjiieten samenvalt. De ‘ware islam’ streeft naar een rechtvaardige maatschappij wars van luxe, machtsgeilheid en corruptie. Het is een anti-materialistische en antikapitalistische maatschappij. Hij stelt dat de broederstrijd tussen Abel en Kaïn deze is tussen de goede herder wiens kudde en de gronden waarop zij grazen tot de gemeenschap behoren, en de kapitalistische landbouwer die op zijn privéland zijn eigen producten verbouwt.Ga naar eind10 | |
Post mortemWeinigen konden zich bij Ali Shari'ati's dood voorstellen dat het bewind van de sjah kort daarna omver zou worden geworpen. Dit des te meer omdat de economie volop floreerde met de steun en de inmenging van het kapitalistische Westen. Tussen 1964 en 1973 kende Iran een gemiddelde economische groei van meer dan 10% per jaar. De inflatie bleef eerder beperkt. Uiteraard droegen de olie-inkomsten hier in grote mate toe bij. Maar ook andere sectoren zoals de handelaars van de bazaar en zelfs de landbouwers deelden in de gestegen welvaart. Vanaf 1970 begon het uit de hand te lopen. De olieinkomsten stegen van 1.100 miljoen dollar dat jaar tot 17.400 miljoen in 1974. Hiervan profiteerden een zeer beperkte elite in en rond het hof van de sjah. In het najaar 1977 en in 1978 culmineerden zowel de demonstraties tegen de sjah als diens verzet en repressie. Overheidsgebouwen, banken, drankwinkels en bioscopen, symbolen van de westerse invloed, moesten het ontgelden. Er vielen honderden doden te betreuren. In het hele land herhaalde zich het patroon van demonstraties met dodelijke slachtoffers gevolgd door begrafenisstoeten en rouwplechtigheden met nog meer doden. In september 1978 werd de noodstand uitgeroepen. Op 16 januari 1979 vertrok de sjah in ballingschap. Op 1 februari 1979 keerde ayatollah Khomeini terug uit ballingschap. | |
Besluit en slotbedenkingenDe grote verdienste van Ali Shari'ati is dat hij op het juiste moment in de Iraanse prerevolutionaire periode en op de juiste wijze een op religieuze gronden gebaseerde boodschap van bevrijding bracht aan een qua omvang | |
[pagina 183]
| |
beperkt maar qua invloed belangrijk publiek van jonge, gelovige intellectuelen. In die zin kan terecht worden besloten dat Ali Shari'ati als ideoloog heeft bijgedragen aan de Iraanse Revolutie. Nu, na veertig jaar terugblikkend op die periode, is het niet zozeer de Iraanse Revolutie met het vertrek van de sjah dat als wereldschokkend wordt beschouwd, maar wel de daaropvolgende machtsovername door Ayatollah Khomeini en het nog steeds voortbestaande regime van de islamitische republiek. De bedenking kan gemaakt worden of er iets van de maatschappijvisie die Ali Shari'ati schetste, terug te vinden is in het regime van de ayatollahs. Dit is voor een stuk oneerlijk omdat hij er zich concreet niet mee bezig hield. Onder dit voorbehoud valt het wel op dat in zijn algemeenheid zeker een aantal van Shari'ati's kernbegrippen, zoals vrijheid, rechtvaardigheid en een voorkeur voor de kleine man ook in het regime van de ayatollahs centraal staan. Toch domineert bij velen het gevoel en de overtuiging dat Shari'ati niet zou passen in het machtssysteem van de islamitische republiek. Een stelling die wordt bevestigd door Shari'ati's familie en vrienden.Ga naar eind11 De voornaamste reden hiervoor is de wijze waarop de ayatollahs hun leiderschap uitoefenen. Het blijvend klimaat van revolutionair engagement verklaart veel, maar weegt niet op tegen de hardheid, wreedheid en onbarmhartigheid waarmee het regime optreedt. Onder hun slachtoffers zijn vele vroegere medestanders in de strijd tegen de sjah zoals de beweging van de Volksmoedjahedien die zich uitdrukkelijk beroept op het ideeëngoed van Shari'ati. Wat het conflict tussen soennieten en sjiieten betreft, poneert Shari'ati het begrip van ‘de ware islam’. De klemtoon ligt daarbij op een godsdienst die opkomt voor de kleine man en die de rijkdom en de pracht van welke moslimmachthebber dan ook verwerpt en bestrijdt. Dit klinkt bij hem doorslaggevender dan de juiste afstamming via de bloedlijn van de profeet. Het werd hem trouwens verweten dat hij in de strijd tussen soennieten en sjiieten eerstgenoemden niet genoeg als de vijand aanduidt. In feite was deze problematiek niet aan de orde in het prerevolutionair klimaat waarin hij werkte. Wij kunnen er als slotbedenking wel van uitgaan dat zowel Ali Shari'ati met dit begrip van ‘de ware islam’ als de ayatollahs met de naam ‘islamitische republiek’ de honderd jaar eerder door Amal al-Din al-AfghaniGa naar eind12 geformuleerde stelling onderschreven dat de haat en de strijd tussen soennieten en sjiieten wordt gestookt en aangewakkerd door de westerse, imperialistische mogendheden. |
|