| |
| |
| |
1 Festus komt in de plaetse van Felix, van welcken de Hoogepriester ende Ioodsche Raet versoecken, dat hy Paulum wilde na Ierusalem doen komen, meynende hem onder wege te dooden. 4 Maer Festus wil datse voor hem te Cesareen verschijnen. 7 het welck sy doen, ende beschuldigen hem swaerlick, doch sonder bewijs. 9 Paulus merckende dat Festus genegen was om hem na Ierusalem te senden, beroept hem op den Keyser. 13 De Koningh Agrippa ende Bernice komen te Cesareen, dien Festus de sake Pauli verhaelt. 22 Agrippa begeert hem te mogen hooren, ’t welck geschiet des anderen daeghs. 24 ende Festus verhaelt voorder wat hy in de sake Pauli gedaen, ende hoe hy in hem geen schult gevonden hadde.
| |
1
FEstus dan in de 1 provintie gekomen zijnde, gingh na drie dagen van 2 Cesareen op na 3 Ierusalem.
| |
2
Ende de Hoogepriester, ende 4 de voornaemste 5 der Ioden verschenen voor hem tegen Paulum, ende baden hem:
| |
3
Begeerende gunste tegen 6 hem, op dat hy hem soude doen komen te Ierusalem: [ende] leggende eene lage, om hem op den wegh om te brengen.
| |
4
Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesareen bewaert wiert, ende dat hy selve haest 7 [derwaerts] soude verreysen.
| |
5
Die dan, seyde hy, onder u konnen, dat sy mede 8 af reysen, ende soo daer yet onbehoorlicks in desen man is, dat sy hem beschuldigen.
| |
6
Ende als hy onder haer 9 niet meer als tien dagen over gebracht en hadde, quam hy af na Cesareen, ende des anderen daeghs op den Richterstoel geseten zijnde beval hy dat Paulus soude [voort] gebracht worden.
| |
7
Ende als hy daer gekomen was, stonden de Ioden, die van Ierusalem afgekomen waren rontom [hem,] 10 vele ende sware beschuldingen tegen Paulum voortbrengende, die sy niet en konden bewijsen.
| |
8
Dewijle hy verantwoordende seyde, a Ick en hebbe noch tegen de wet der Ioden, noch tegen den tempel, noch tegen den Keyser yet gesondight.
| |
9
Maer Festus willende den Ioden 11 gunste bewijsen, antwoordde Paulo ende seyde, Wilt ghy na Ierusalem opgaen, ende aldaer 12 voor my over dese dingen geoordeelt worden?
| |
10
Ende Paulus seyde, Ick sta voor den Rechterstoel 13 des Keysers, daer ick geoordeelt 14 moet worden: den Ioden en hebbe ick geen onrecht gedaen, 15 gelijck ghy oock seer wel weet.
| |
11
b Want indien ick onrecht doe, ende yet des doots weerdigh gedaen hebbe, ick en weygere niet te sterven: maer indiender niet en is van het gene daer van dese my beschuldigen, soo en kan niemant my haer uyt gunste over geven. 16 Ick beroepe my op den Keyser. [kolom]
| |
12
Doe antwoordde Festus als hy 17 met den Raet gesproken hadde, Hebt ghy u op den Keyser beroepen? Ghy sult tot den Keyser gaen.
| |
13
Ende als eenige dagen voorby gegaen waren, quamen de Koningh 18 Agrippa ende 19 Bernice te Cesareen, om Festum 20 te begroeten.
| |
14
Ende doe sy aldaer vele dagen over gebracht hadden, heeft Festus de saken Pauli aen den Koningh verhaelt, seggende, c [Hier] is een seker man van Felix gevangen gelaten:
| |
15
Om wiens wille, als ick te Ierusalem was, de Overpriesters ende de Ouderlingen der Ioden verschenen, begeerende 21 vonnisse tegen hem.
| |
16
Aen dewelcke ick antwoordde, dat de Romeynen de gewoonte niet en hebben d eenigen mensche 22 uyt gunste 23 ter doot over te geven, eer de beschuldighde de beschuldigers 24 tegenwoordigh heeft, ende plaetse van verantwoordinge gekregen heeft over de beschuldinge.
| |
17
Als sy dan gesamentlick alhier gekomen waren, soo ben ick, geen uytstel 25 nemende, des [daeghs] daer aen op den Rechterstoel geseten, ende beval dat de man soude [voort] gebracht worden.
| |
18
Over welcken, de beschuldigers [hier] staende, geen 26 sake en hebben voort gebracht, daer van ick vermoedde:
| |
19
Maer hadden tegen hem eenige 27 vragen van haren 28 Godtsdienst, ende van sekeren Iesus die gestorven was, welcken Paulus seyde te leven.
| |
20
Ende als ick over de ondersoeckinge van dese sake 29 in twijffelinge was, seyde ick, of hy wilde gaen na Ierusalem, ende aldaer over dese dingen geoordeelt worden.
| |
21
Ende als Paulus hem beriep, dat men hem tot de kennisse 30 des Keysers bewaren soude, soo hebbe ick bevolen, dat hy bewaert soude worden ter tijt toe, dat ick hem tot den Keyser senden soude.
| |
22
Ende Agrippa seyde tot Festum, Ick wilde oock selve dien mensche [wel] hooren. Ende hy seyde, Morgen sult ghy hem hooren.
| |
23
Des anderen daeghs dan als Agrippa gekomen was, ende Bernice met groote 31 pracht, ende als sy in gegaen waren in het 32 Richthuys met de Overste over duysent, ende de mannen die de voornaemste der stadt waren, wiert Paulus door Festi bevel [voort] gebracht.
| |
24
Ende Festus seyde, Agrippa Koningh, ende ghy mannen alle die met ons [hier] tegenwoordigh zijt, ghy siet desen, van welcken my de gantsche menighte der Ioden heeft aengesproken, beyde te Ierusalem ende hier, roepende dat hy niet meer en behoort te leven.
| |
25
Maer ick bevonden hebbende e dat hy niet des doots weerdigh gedaen en hadde, ende dewijle hy oock selve hem op den Keyser beroepen heeft, hebbe besloten hem te senden.
| |
26
Van welcken ick niet sekers en hebbe aen 33 den Heere te schrijven: daerom hebbe ick hem voor u-lieden voort gebracht, ende meest voor u, Koningh Agrippa, op dat ick, na gedane ondersoeckinge, wat hebbe te schrijven.
| |
27
Want het dunckt my tegen reden, eenen gevangenen te senden, [ende] niet oock de beschuldingen die tegen hem zijn, te kennen te geven.
|
-
1
- Alsoo noemden de Romeynen een lantschap het welck sy met de wapenen gewonnen, ende onder haer gebiedt gebracht hadden, ende door eenige afgesondene Stadthouders van wegen ’t Roomsche Rijck lieten regeeren: hoedanigh oock Iudea was. Siet oock Cap. 23. vers 34.
-
2
- Welcke stadt te dier tijt de stoel was van de Romeynsche Stadthouders, van wegen hare sterckte ende gelegentheyt. siet Actor. 23.23.
-
3
- Die de hooftstadt was van de geheele provintie, ende daer de geestelicke ende wereltlicke regeeringe der Ioden was, doch onder het opsicht des Stadthouders.
-
5
- D. uyt den Raet der Ioden, Act. 24.1.
-
7
- Namel. na Cesareen, gelijck hy oock gedaen heeft, vers 6.
-
8
- Namel. na Cesareen: soo spreeckt hy om dat Ierusalem hooger in ’t lant, ende op bergen lagh. Siet oock vers 7.
-
9
- Anders, meer dan tien dagen.
-
10
- Welcke dese beschuldingen geweest zijn, blijckt uyt de verantwoordinge Pauli, in het volgende vers.
-
a
- Actor. 24.12. ende 28.17.
-
11
- Gelijck oock te voren Felix dede, Actor. 24.27.
-
12
- Namelick, van den Raet der Ioden, in mijne tegenwoordigheyt, ofte onder mijn beleyt.
-
13
- Namel. wiens Stadthouder ghy zijt.
-
14
- Namel. als een burger van Roomen.
-
15
- Namel. soo uyt het rapport dat Felix u van my gedaen heeft, als uyt dese mijne verantwoordinge, die ghy nu gehoort hebt.
-
16
- D. ick appelleere tot den Keyser, Namel. als een burger van Roomen, die dit recht van appel, ofte beroepinge op den Keyser in sulcke gelegentheyt toekomt, gelijck blijckt vers 12. ende Actor. 26.32.
-
17
- Niet der Ioden, maer der gene die hy als Stadthouder by hem hadde geroepen.
-
18
- Dese was de sone van dien Herodes die Iacobum hadde doen dooden, Act. 12. versen 1, 2.
-
19
- Een suster van Agrippa (gelijck oock Drusilla, Actor. 24. vers 24.) oock een ontuchtige ende prachtige vrouwe, die weduwe zijnde, by desen Agrippa haren broeder gewoont heeft, niet sonder achterdencken van bloetschande, Ioseph. Antiq. lib. 20. cap. 5.
-
20
- Of, te wellekomen, ende geluck te wenschen over sijne komste in dese nieuwe provintie ende bedieninge.
-
21
- Namelick, des doots, sonder ander forme van rechte, gelijck blijckt uyt het volgende vers.
-
22
- Namelick, van de beschuldigers, gelijck sy versocht hadden, vers 3.
-
24
- Gr. voor het aengesicht.
-
27
- Ofte, verschillen, questien.
-
28
- Ofte, superstitie, alsoo noemt dese Heyden de Ioodsche religie, uyt verachtinge, ende dat in tegenwoordigheyt van Agrippa ende sijne suster, die Ioden waren, maer alles gewent te verdragen om dese Roomsche Stadthouders niet te mishagen.
-
29
- Dit seght hy tegen waerheyt om sijn sake te verschoonen: want hy hadde dit aen Paulum alsoo geverght om de Ioden gunste te bewijsen, vers 9.
-
30
- Gr. Sebastou, voor het welck de Latijnen gebruycken het woort Augustus, beteeckent eygentlick eenen die de voornaemste eere toekomt: ende ’t woort Sebas, daer dit van komt, wort vele genomen voor Goddelicke eere, welcke de Heydenen hare Keysers oock aendeden, ofte oock voor ’t gene, dat Goddelicke eere aengedaen wort. Siet Actor. 17.23. ende 27.1.
-
31
- Gr. met veel phantasie, D. luyster ofte schijn, niet alleen van kostelicke kleederen, maer oock van groot gevolgh ofte gesleep, het welck wy pracht ofte pompe plegen te noemen.
-
32
- Gr. Acroaterion, het welck eygentlick beteeckent een zale ofte plaetse, daer men audientie geeft, ofte de rechtsaken hoort ende bepleyt.
-
e
- Actor. 23.9. ende 26.31.
-
33
- D. den Keyser: welcken tijtel van Heere de eerste Keysers niet en hebben willen aennemen, om datse een heerschappije over de ondersaten, als over slaven, mede brenght: Doch de Keyser Nero onder welcken dit is geschiet, heeft hem dien tijtel laten geven, gelijck oock vele andere Keysers na hem.
|