10
Resch. De vreese des HEEREN is 14 het beginsel der wijsheyt: Schin. alle 15 diese doen, hebben goet verstant: Thau. 16 sijn lof bestaet tot in der eeuwigheyt.
|
-
*
- Aengaende het Hebreeusch A. B. in verscheydene Psalmen, siet Psalm 25. de aenteeckeninge op den tijtel des Psalms.
-
1
- Hebr. in’t verborgen, D. in den raet, ofte versamelinge in dewelcke men van secrete saken, ofte van de verborgentheden des Heeren spreeckt.
-
2
- Het Hebreeusch woort beteeckent besorgen, soecken, nasoecken, navragen.
-
3
- And. van wegen alle hare lustigheyt. Als of hy seyde, De lustigheden ende vermakelickheden der wercken Godes zijn soodanigh, datse wel ondersoeckens weerdigh zijn.
-
4
- Dat is, al wat hy doet.
-
5
- Dat is, vol van majesteyt ende heerlickheyt.
-
6
- D. voedsel, als Prov. c. 31. vers 15. Malach. 3. vers 10. Het schijnt dat de Psalmist hier siet op het hemels broot, het welck Godt sijnen volcke in de woestijne gegeven heeft, Exod. 16.35.
-
7
- ’t Welck hy met Abraham, Isaac, ende Iacob gemaeckt heeft.
-
8
- Dat is, het lant Canaan, het welck de Amoriten, ende andere Heydensche natien te voren beseten hadden.
-
9
- Dat is, sy zijn vol waerheyt ende recht, ja de waerheyt ende het recht selve.
-
10
- Dat is, sijne beloften.
-
11
- Ofte, vast gesett, ofte, vast ondersett, zijnde gegront op sijne waerheyt ende gerechtigheyt.
-
12
- Dat is, dat het in eeuwigheyt soude bestendigh blijven.
-
14
- Ofte, ’t hooftstuck, Dat is, ’t eerste, ofte het principaelste, ofte, ’t fondament, het zy ten aensien van den tijt, ofte van weerdigheyt. Hy wil seggen, die de rechte wijsheyt begeert te verkrijgen, die moet voor eerst ende voor al Godt vreesen.
-
15
- Te weten, de wet, ofte, bevelen, daer van vers 7. gesproken wort: ofte, dese, Te weten, dese dingen.
-
16
- Te weten, Godts, waer van in de voorgaende verssen gesproken is, ofte, van een yegelick der gener die sijne geboden doen.
|