14
28 Gelooft zy de HEERE, de Godt Israëls, van der eeuwigheyt, ende tot in der eeuwigheyt, 29 Amen, ja 30 Amen.
|
-
1
- Siet Psalm 4. op vers 1.
-
2
- Het Hebreeusch woordeken, dal, beteeeckent eenen dunnen, mageren, uytgeteerden van vermogen, soo des lichaems, Dat is, eenen krancken, als der goederen ende middelen, D. eenen armen. (Siet Iob 5. op vers 15.) Hier schijnt het gebruyckt te worden van eenen krancken: want David kranck geweest zijnde, ofte (soo sommige meynen) noch eenighsins zijnde, ende ondervonden hebbende, hoe wel het hem dede, dat hem vrome lieden met een oprecht ende Godtsaligh medelijden trouwhertelick besocht ende getroost hadden, ende hoe wee het hem ter contrarie dede, dat de huychelaers hem met een valsch herte besoeckende, achter rugge seer schandelick van hem geoordeelt ende gesproken hadden, ende noch deden, heeft de vrome met desen Psalm heylighlick willen bedancken, ende sijne valsche vrienden, ende bedeckte vyanden, beschamen.
-
3
- Dat is, in tijt van ongeval, tegenspoet.
-
4
- Ofte, verquicken, gesont maken. Want het Hebreeusch woort (dat eygentlick levendigh maken beteeckent) alsoo oock genomen wort.
-
5
- Vergel. 1.Timoth. 4. vers 8. Ofte, voor gelucksaligh gehouden, geroemt worden.
-
6
- Ofte, ghy sult hem niet over geven, etc. David spreeckt hier Godt aen.
-
7
- Hebr. ziele, Dat is hier, begeerte, lust, wille. Siet Psalm 27. op vers 12.
-
8
- Ofte, bedde, of, koetse der flaeuwigheyt, swackheyt, mattigheyt.
-
9
- Of, hebt ghy verandert, Dat is, ghy, ô Godt, sult sijne kranckte soo seker ten besten veranderen, als of ick het alreeds geschiet sage: Prophetischer wijse gesproken. Of, ghy keert, ofte, wendet sijn gantsche leger, D. ghy zijt hem in plaetse van alle menschelicke hulpe, die men een krancke plagh aen te doen.
-
10
- T.w. in mijne kranckte: Anders, ick segge.
-
11
- Dit ende ’t volgende nemen sommige alsoo, dat David hier wijders verhaelt, wat hy van sijn wedervaren ter tijt sijner kranckheyt voor Godt geklaeght ende geseyt hebbe, ende dien volgens setten sy het over, spraken: ende soo in twee volgende verssen.
-
12
- D. om my te besoecken, te sien hoe het met my is.
-
13
- Hy gelaet sich of hy ’t van herten wel meynde, maer denckt my alles quaets toe, dat hy uytspreeckt, als hy van my is, by sijns gelijcken.
-
14
- Ofte, ondeught, ongerechtigheyt, verdriet, boosheyt.
-
15
- Ofte, gaet hy uyt, buyten spreeckt hy der van.
-
16
- Sy spreken met malkanderen stillekens ende binnens monts, als men seyt: alsoo wort het selve woort gebruyckt 2.Sam. cap. 12. vers 19.
-
17
- Anders, sy bedencken over my quaet, [dat] my tegen [is.]
-
18
- Ofte, benauwt hem. Sy willen seggen, Hy heeft ergens een Belials, ofte schelmstuck, boevenstuck, bedreven, daerom hy met dese Belials plage (waer van sommige dit verstaen) beladen is, dies moet hy nu voort: gelijck Iobs vrienden, hem als eenen godtloosen, om sijn vreemt lijden veroordeelden. Van ’t woort Belial, siet Deuter. cap. 13. op vers 13. ende vergelijckt 2.Sam. cap. 22. vers 5.
-
19
- Hebr. niet toedoen, ofte, voortvaren op te staen.
-
20
- Dat is, mijn vredegenoot, bontgenoot, met welcken ick in vrede leefde. Vergelijckt 2.Sam. 8. op vers 10. Psalm 55. op vers 12. Ierem. 20. op vers 21.
-
21
- Met my dagelicks ter tafel gingh, ende met my seer gemeensaemlick leefde.
-
22
- Hebr. groot gemaeckt. Het is eene gelijckenisse genomen van de beesten, die met de hielen achter uyt slaen, ende yemanden quetsen. De sin is, Hy heeft sich dertelick, trouwlooslick, ende ondanckbaerlick tegen my opgestelt, om my met list ofte gewelt onder voeten te werpen. Vergelijckt Deuter. cap. 32. vers 15. Dese woorden worden oock op den verrader Iudam ende den Heere Christum (wiens voorbeelt David was) gepast, Ioan. cap. 13. vers 18. gelijck meer andere redenen in desen Psalm op Christum geduydt worden.
-
23
- Als haer Heer zijnde, ende gestelt tot straffe der boosen ende bescherminge der vromen, sal ickse, volgens mijn ampt ende hare verdiensten, tracteeren. Want of ghy wel recht hebt my te kastijden, soo hebben sy doch geen recht noch reden om met my, haren goedigen Heere, soo trouwlooslick ende valschlick te handelen.
-
24
- Ofte, heb ick gemerckt.
-
25
- Dat ghy my verlossende, mijnen vyant de oorsake van een groot vreughdengeschrey over mijnen ondergangh (dien hy wenscht) beneemt.
-
26
- Ofte, hebt my onderhouden, ofte, onderstutt, ende hebt my gestelt, etc.
-
27
- Om my als onder uwe oogen, opsicht ende vaderlicke sorge steeds te hebben, ende my genadighlick te behouden, dat ick u hier als Koningh mach dienen, ende hier na uwe heerlickheyt aenschouwen in eeuwigheyt.
-
29
- Siet van dit woort Numer. capit. 5. op vers 22.
-
30
- Dese wederhalinge van het woort Amen, beduydt hier een seer vast vertrouwen ende hertelicken yver des Propheten, dienende om dergelijcks in de herten der vromen te verwecken.
|