Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5-6]Zakband als exvoto
| |
[pagina 130]
| |
en de Schelde in, maar de koord komt weer los en Cornelis staat weer aan wal. En een derde maal gaat hij de zak en 't water in en uit, de bindkoord van de zak gaat telkens los. De Fransen zeiden onder elkaar: ‘die man moet in de bijzondere gratie staan bij Ons Heer of Maria of een ander Heilige, hij staat boven ons’. En ze lieten hem naar Kortrijk terugkeren. En Cornelis heeft dan zonder uitstel zijn beloofde pelgrimage ondernomen ‘crupende over zyne knijen, en es [ge]commen duer de stede van Curterijcke al crupende’; nevens hem ging ‘een kindeken in zijn lijnwaet (hemdje) draeghende een schoon wassen kersse’. En zo kroop hij - over Heule of Bissegem - tot vóór het beeld van O.L. Vrouw in Gullegem. Cornelis had ook een exvoto medegebracht, met name ‘de coorde daer mede dat den zack toeghebonden was, dewelcke noch hanct alzo men zien mach’ voor het Mariabeeld in de parochiekerk van GullegemGa naar voetnoot(1). | |
Gullegem als bedevaartplaats in 1450-1500De parochiekerk van Gullegem had in 1470 een Onze Lieve Vrouwekoor en een Sint-Amandskapel (de hl. Amandus is kerkpatroon van Gullegem, en latere ‘vlaspatroon’). O.L. Vrouw had een eigen offerblok, doch de offeranden in natura (apoort) voor O.L. Vrouw en voor de kerkpatroon worden in de boekhouding globaal behandeld. Deze offeranden bestaan uit brood, koren (int vat en in de schoven), bonen, erwten; vlees kiekens, lammeren, varkens; boter, eieren, kaas; peren, appels, rapen; vlas en wol. Drie andere heiligen hadden in de kerk een eigen offerblok: Antonius (abt), Blasius en CorneliusGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 131]
| |
De 19 mirakelen van het Gullegemse boekje liggen tussen 1450-1503. Het ‘areaal’ van de Mariabedevaart is zeer beperkt. Op de 18 gevallen (bij één geval is geen plaats opgegeven) zijn er zes uit Gullegem, vier uit het naburige Heule, twee uit Kortrijk en uit Izegem, één uit Lendelede, Moorsele, Rollegern (-Kapelle) en Wevelgem. Al die parochies liggen in de buurt, de verste (Izegem) ligt op twee uren gaans (10 km). Buiten het eerste mirakel (in 1450 bekomen door aanroeping, zonder voorgaande belofte) zijn de bekomen weldaden verbonden met een beloofde bedevaart. O.L. Vrouw van Gullegem schijnt de toevlucht te zijn voor de kindermiseries: elf op de 18 gevallen betreffen kleine kinderen, de oudste zijn 5 en 6 jaar. Twee andere zijn noodgevallen bij de geboorte. Negen van de 11 kinderen zijn jongetjes, waarvan 6 aan breuk en 3 aan steen (graveel) lijden; de twee andere zijn gevallen van blindheid en kreupelheid. Slechts twee volwassenen staan in de rij van de mirakels: een stomme jongeman en een kreupele vrouw. (Eén geval betreft de bloei van een vlaschaard, een ander het boven vertelde geval met de zakband).
De bedevaarders voor de ziektegevallen sluiten in hun belofte als vanzelfsprekend een offerande in. Slechts twee mirakels specificeren de beloofde offerande: een steen vlas (nr. VI), een kaars van een pond (nr. XIV). Opmerkelijk is dat geen enkel van de mirakelen geschiedt inde bedevaartkerk, ook geen van de zes Gullegemse lokale gevallen. Op de aanroeping, en de belofte van ‘bezoek’ met de voorgenomen offerande, volgt de genezing ten huize en terstond. Al de mensen van het boekje worden in hun nood geholpen doordat ze ‘Onse lieve vrauwe van Gheudelghem aenroepen met vulmaecten ghelove’. Zo noteert - niet zonder een zekere katechetische toon - de kroniekschrijver van de mirakelen. De ‘almacht’ van de belofte in het volksgeloof wordt in de Gullegemse exempelen bijzonder geillustreerd. Het bezoek aan het mirakelbeeld is een vereffening, een inlossing van een schuld, waarbij het genezen kind soms als ‘teruggekocht’ op de balans wordt gelegd. In vier mirakelen is de belofte verbonden met een verghiften (alias beghiften) van een kind, d.i. het opdragen | |
[pagina 132]
| |
van het kind aan O.L. Vrouw, met de daarmee verbonden terugkoop door offerande. Twee gevallen zijn uitdrukkelijk een terugkoop door opwegen tegen koren: ‘met also vele coorens als t'kint woughe’, zo noteert het mirakel van 1476Ga naar voetnoot(3). Twee mirakels brengen een exvoto naar O.L. Vrouw van Gullegem: in 1478 laat een kreupele vrouw haar krukken bij het Mariabeeld. Enige maanden tevoren was daar bij het beeld de zakband van de wonderbare driedubbele ontknoping opgehangen door onze Kortrijkse krijgsgevangene Cornelis Causselle. Zijn ‘coorde’, hoewel geen eigenlijke lijfboei, ligt toch in de traditie van de als exvoto opgedragen boeien die meer in het buitenland dan in Vlaanderen voorkomenGa naar voetnoot(4). | |
Gullegem en DadizeleEen eeuw ouder dan Gullegem was de nabijgelegen Mariabedevaart in Dadizele, waarvan het mirakelboek 25 nummers over een periode 1350-1537 bijeenbrengtGa naar voetnoot(5).
De mirakelzone van Dadizele is geografisch veel ruimer dan die van Gullegem. Bij de 18 gelokaliseerde mirakelen (7 op de 25 duiden geen plaats aan) komen grotere afstanden voor: Gent (60 km), Diksmuide (36 km) met twee gevallen, Rijsel (25 km). De grens van het oude bisdom Doornik wordt overschreden met Diksmuide, Krombeke en Mesen die onder het bisdom Terwaan ressorteerdenGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 133]
| |
De kasteelheren van Dadizele, waaronder vooral Jan van Dadizele, hebben tot de uitstraling van de bedevaartplaats bijgedragen het bezoek van de Bourgondische prinsen Filips de Goede en Karel de Stoute, van Maximiliaan van Habsburg en Maria van Bourgondië, was evenzeer met het kasteel als met de kerk verbonden. De beperkte kring van Gullegem valt echter volkskundig voordelig uit. De auteur van het Gullegemse mirakelboekje tekent scherper als zijn Dadizeelse tijdgenoot de mensen rondom hem, in hun gedraging en hun zoeken naar troost in nood. Ten slotte nog een opmerking. Onze Lieve Vrouw was niet altijd de eerste toevlucht van eenieder, er waren nog andere heiligen die iets konden. De auteur van Dadizele noemt maar één enkel geval een krankzinnige jongeman werd in 1376 eerst naar de Sint- Achariuskapel te Moorslede en naar andere plaatsen rondgevoerd tot hij in Dadizele genezing vond. In het Gullegemse boekje treden meer concurrenten naar voren: in 1502 had Karel van den Hecke voor de genezing van zijn zoontje verscheidene pelgrimages beloofd o.m. naar Sint-Michiels te Roeselare en naar Sint-Piatus te Doornik. Zonder sukses. De moeder keerde zich daarop met haar belofte naar Gullegem en werd verhoord. Een bijzonder geval was de kleine Mergarijn, zoontje van Jasper de Poorte van Wevelgem. Het kind was blind, geplaagd met graveel en ‘besmet van vier diversche siecten te wetene van sinte Cornelis, van sinte Gheleijn, van sinte Jan ende van sinte Dijdrop’. Voor die vier ziekten waren ziektedieningen aangewezen naar Aalbeke (Cornelis), Langemark (Jelijn, Julianus), Kachtem (S. Jan de Doper) en Heule (Eutropius) die respektievelijk de stuipen, de zwakzinnigheid, de vallende ziekte en de huidziekten patroneerden. Een belofte van bedevaart naar Gullegem verloste de kleine ‘van al desen voorseijden siecten vanden voornoemden santen’Ga naar voetnoot(7). Het slot van het boekje bevestigt het bestaan van een O.L. Vrouwegilde in Gullegem. Op 31 april 1503 ondertekenen vier ‘ghuldezorgers’ als getuigen het relaas van de genezing van Isabelle vander Cruijcen uit Lendelede. Hun namen - volgend op de handtekening van de parochiepastoor Jan de Wale - zijn: Willem Sijmoen ontvanger, Karel Honraet, Alaert Bernaert, Roege Bernaert. Die gilde was in 1503 zeker niet nieuw. Het mirakelboekje noemt reeds in 1476 ‘den ommeghanc dach van onse lieve vrauwe van Ghuedelghem’ als een termijn van een beloofde bedevaart uit Heule. En een ommegang is in die periode uiteraard het jaarlijks feest van de lokale kerkelijke ghulde of confrerie. A. Viaene | |
[pagina 134]
| |
Bijlage
|
|